donderdag 21 januari 2016

Sport!


Het leveren van zware lichamelijke inspanning

Vrijwillig opwerpen van hindernissen en obstakels die het lastig maken het doel te bereiken

Vrijwillig afzien, pijn lijden en risico’s nemen

Veel inspanning leveren tegen geen of weinig materiële vergoeding

Optreden voor het oog van veel toeschouwers

Situaties opzoeken die makkelijk tot negatieve emoties leiden: teleurstelling, boosheid, verdriet, angst, onzekerheid

Sterke wedijver

Toen ik dit rijtje voor het eerst las, leek het net of het over iets ging wat ik absoluut zou willen vermijden. Het tegendeel is echter waar. Het zijn namelijk kenmerken van sport zoals beschreven in de sportpsychologie. En ik houd enorm van sporten: het gevoel dat je krijgt als je (weer) een grens verlegt, het zelfvertrouwen dat je ermee krijgt, het bereiken van je doel, en gevoel van trots dat je deze prestatie helemaal zelf hebt geleverd: niemand anders heeft deze afstand voor je gerend, niemand heeft het mogelijk of zelfs maar enigszins makkelijker voor je gemaakt.  Dit doe je helemaal zelf, jouw lichaam kan dit!

Deze visie die ik heb over sport en de positieve effecten ervan sluit heel erg aan bij hoe ik denk over mijn gezondheid en daarmee ook over mijn werk. Ik ben ervan overtuigd dat de kracht van dieetbehandeling is dat door gezonder te eten en meer te bewegen mensen zelf in staat zijn hun gezondheid te beïnvloeden en te verbeteren. Natúúrlijk is dit niet helemaal waar. Maar in veel gevallen gaat het op mijn spreekuur om leefstijlproblemen. Mensen met obesitas, verhoogde bloeddruk, verhoogd cholesterol, diabetes mellitus hebben zelf de sleutel tot genezing in handen. In feite zijn zij hun eigen dokter, of zouden dat kunnen zijn.

Ik ben dus een sporter. En sinds kort ben ik ook sportdiëtist. Het volgen van de opleiding Sportdiëtetiek gaf mij zoveel energie. En het vooruitzicht van gezonde fitte mensen met vragen over sport en voeding op mijn spreekuur (naast de cliënten die ik nu al behandel) geeft mij ook veel energie. Want hoe fijn is het als je persoonlijke interesses deel kunt laten uitmaken van je dagelijks werk?!

Wanneer ben je eigenlijk een sporter? En wanneer zou je dan naar een sportdiëtist gaan? In de Artsenwijzer Diëtetiek  (dit is een informatiewijzer voor artsen over ziekten waarbij een dieetadvies van belang is en het juiste moment van verwijzen) wordt de volgende richtlijn gehanteerd: ‘Atleten die minimaal drie keer per week trainen gedurende 1 – 2 uur of meer’. Dan is er nog de Dieetbehandelingsrichtlijn Wedstrijdsport (behandelingsrichtlijnen  /protocollen voor diëtisten) die dat aanvult met: ‘… en die probeert door middel van een constructieve trainingsopbouw zijn prestatie te verbeteren en zo mogelijk zijn maximale prestatiegrens te halen.’ 

En wat kun je dan als cliënt van mij als sportdiëtist verwachten? Ik kan helpen met het bereiken van een optimale sport-specifieke basisvoeding, met het praktisch toepasbaar maken van adviezen over vocht en voeding, de juiste timing ervan rond trainingen en wedstrijden en het juist inzetten van (sport)voedingssupplementen. Daarnaast kunnen klachten rondom inspanning (bijvoorbeeld maag- en darmen) behandeld worden. Jullie horen het vast al: ik kan niet wachten!

donderdag 7 januari 2016

Eten in de laatste levensfase


In The New York Times lees ik een al wat ouder artikel van een arts, Jessica Nutik Zitter, die beschrijft hoe zij ondervindt dat mensen elkaar altijd willen blijven voeden ook al zijn deze mensen in de laatste levensfase gekomen. Ze heeft het met name over mensen met vergevorderde dementie die zelf niet meer kunnen eten en drinken en waarbij als ze dat toch nog wel doen steeds voedselresten in de longen belanden door verslikken. Met longontstekingen als gevolg. Ze beschrijft in haar verhaal een dame die de derde longontsteking had in vier maanden. En dat mensen aan deze longontstekingen vaak overlijden. Als dat niet zo is, dan zijn ze een hele tijd ziek, kost het ze veel moeite om weer op te krabbelen en is het helaas een kwestie van tijd voordat ze weer opgenomen worden met een volgende longontsteking. Ze noemt deze groep draaideur patiënten: ze komen altijd weer terug.

Vaak wordt de familie van deze mensen verteld dat de terugkerende longontsteking door verslikken voorkomen kan worden door het starten van sondevoeding. Immers, de patiënt hoeft niet meer te slikken: de voeding komt via een slangetje rechtstreeks in de maag. De patiënt wordt gevoed en hoeft daar verder niets meer aan te doen. Het ironische is dat patiënten met dementie niet langer leven als zij sondevoeding hebben, zegt dr. Zitter. Sterker nog, de patiënt wordt opgezadeld met een hele hoop ongemak: de slang van de sonde, het volle gevoel in de maag, kans op bloedingen en infecties, pijn, ziekenhuisopnames. En dit allemaal bij mensen die toch al ernstig verward zijn. Daarnaast ontneem je hen iets heel belangrijks: door van eten en iets medisch te maken, beroof je de patiënt van de laatste menselijke ervaringen zoals smaak, geur en aanraking met andere mensen zoals verpleging of liefdevolle familie.

Maar hoe komt het dan, vraagt dr Zitter zich af, dat er zoveel demente mensen eindigen met een sonde? Omdat de behoefte van het voeden van onze naasten diep geworteld zit. Dat begint als baby met de borst of de fles Het voelt zó inhumaan en tegenstrijdig om iemand geen voedsel meer te geven. Als een persoon dan stervend is, en hun lichaam het voedsel niet meer zelf kan verwerken, willen we nog steeds blijven voeden. En dit eindigt dan in de ervaring van dr Zitter pijnlijk genoeg vaak met die sonde.

Ik herken het wel, dat mensen hun naasten alsmaar willen blijven voeden. Eten betekent leven. Ik heb zelf geen ervaring met ernstig dementerende patiënten, maar wel met patiënten in de laatste levensfase. Zij en hun familie kunnen zelf en samen beslissingen nemen over eten en ook over hoe, wat en wanneer het wordt gedaan. Ook zie ik de naasten eindeloos en onnoemelijk zorgzaam in de weer met zoeken naar oplossingen, andere bereidingswijzen, dieetvoeding en eigen uitprobeersels. Ik probeer uit te leggen dat dat goed is, maar dat er op een gegeven moment een balans moet ontstaan tussen comfort en discomfort. Dat een mens niet doodgaat omdat hij niet eet, maar dat hij niet eet omdát hij doodgaat. Dit zijn moeilijke gesprekken, maar meestal begrijpen mensen dit heel goed.